Cultuurcentrum Brugge

Gilles Coulier 
filmmaker 


“Een regisseur moet een eigen stempel op de dingen drukken”


Ik begon mijn filmstudies omdat ik in het middelbaar vrienden had die architectuur studeerden en veel praktijkoefeningen kregen. Dat praktische werk interesseerde me wel. Ik belandde op Sint-Lukas in Brussel en ben zo uiteindelijk in het vak gerold. In mijn filmwerk ben ik vooral op zoek gegaan naar mezelf. Het is belangrijk dat een regisseur een eigen stem vindt, een eigen stempel kan drukken op de dingen. Ik wou en wil als filmmaker graag verhalen vertellen die mensen boeien. Daarvoor ga ik op zoek naar thema’s die zo dicht mogelijk bij mezelf liggen. 

Omdat ik als student al eens de opmerking kreeg dat mijn acteursregie niet altijd goed zat, of dat het acteren onnatuurlijk overkwam, ben ik van de norm van ‘gestileerd Nederlands’ afgestapt. Ik dacht: fuck it, ik laat mijn mensen dingen zeggen zoals ze die in het echt zouden zeggen. Het maakt hen authentieker, maar het draaide erop uit dat ik de ene West-Vlaamse productie na de andere afleverde. Met De Dag ben ik daarna een andere richting uitgegaan. Ik ga nog steeds op zoek naar de authenticiteit van personages.


Brugge


Mijn ouders, mijn broer: die wonen nog in Brugge, dus ik kom vaak en graag terug. Ik zal altijd een Bruggeling blijven en ben daar best trots op. Ik ben na mijn studies in Brussel en Antwerpen een drietal jaar terug hier komen wonen. Het nachtleven boeide me enorm, ik zat geregeld lang op café tijdens de voorbereidingen van Bevergem. En ik moet toegeven dat ik dat geregeld mis. ‘s Nachts door een volledig verlaten stad dwalen en half dronken een Bicky Burger scoren op de Markt… zalig! Ik raad iedereen aan om in het holst van de nacht op de Markt in Brugge te gaan staan: er is geen kat, het is wondermooi tafereel. Het grote voordeel van Brugge is dat alles zo dicht opeenligt en dat je van de ene verbazing in de andere valt.

Een regisseur moet een eigen stempel op de dingen drukken

 

Ik ben op dit moment super tevreden over waar ik sta, wat ik doe. Maar ik droomde er als kind niet van om dit werk te doen. Ik begon pas intensief films te kijken op mijn zestiende en ging na het middelbaar eerst economie studeren. Dat is razend interessante materie, maar ik ben geen stilzitter dus ik heb de studie uiteindelijk niet afgewerkt. 

 

Vanwaar de keuze voor economie? Het staat mijlenver af van wat je nu doet. 

Inderdaad, het klinkt gek. Maar ik had een heel interessante leerkracht economie in het secundair. Zij bracht het vak op een boeiende manier en dat fascineerde me, meer was het niet. Ik behaalde goeie scores, maar ik was en ben een ADHD’er die nood heeft aan ontzettend veel afwisseling. Op een bepaald moment besefte ik: die studie, dit is het dus niet. Toch heb ik van dat ene jaar ontzettend veel opgestoken. Ik begon uiteindelijk filmstudies omdat ik in het middelbaar vrienden had die architectuur studeerden en veel praktijkoefeningen kregen. Dat praktische werk interesseerde me vooral. Ik belandde finaal op Sint-Lucas in Brussel, maar heb ook daar het eerste jaar meer films gekeken dan lessen gevolgd. Zo ben ik dus in het vak gerold. 

 

Heb jij op die manier de grote voorbeelden van de filmindustrie ontdekt en leren waarderen? 

Ik ben vooral op zoek gegaan naar mezelf. Het is belangrijk dat een regisseur een eigen stem vindt, een eigen stempel kan drukken op de dingen. Dat vergt tijd. Ik heb mijn eerste jaar in Brussel trouwens overgedaan: de theorievakken waren goed, maar ik kampte met een gebrek aan maturiteit in mijn praktisch werk en struikelde over de rest. Toch was ik heel geïnteresseerd in wat anderen deden. Regisseur Robin Pront zat in mijn jaar: een wandelende encyclopedie vol filmfeiten. Maar ik blijf erbij dat het niet per se dat is wat je tot een goeie regisseur maakt. Je eigen stempel, die is essentieel. 

 

Maar onderweg heb je toch grootheden ontdekt? 

Uiteraard. Mike Lee fascineerde me heel erg, net als Thomas Vinterberg, Lars Von Trier, Christopher Nolan, Denis Villeneuve en andere regisseurs die de revue passeerden. Dat werk vond ik interessant en ik heb er deels verder op geborduurd. 

 

Er is een bepaalde toets die in je films geregeld opduikt: mensen op een kruispunt in het leven. Waarom? 

Ik heb niet bepaald een heftig leven gehad zoals bepaalde medestudenten op Sint-Lucas. Ik heb geen dierbaren te vroeg verloren of snijdende situaties meegemaakt. Eigenlijk is alles altijd rustig verlopen voor mij. Ik wil als filmmaker graag dingen vertellen die heftig zijn, die mensen boeien, maar daarvoor heb je heftige thema’s nodig. En die had ik niet. Ik zoek naar thema’s die zo dicht mogelijk bij mezelf liggen. De broer-vaderrelatie ken ik goed en daar haal ik mijn inspiratie uit. Door die keuze te maken, kan ik mijn ei meer kwijt in mijn werk en weet ik meer mensen te raken. 

 

Je werkt geregeld samen met gevestigde acteurs zoals Wim Willaert en Sam Louwyck. Heb je een bijzondere band met die mannen? 

Ik heb een goed contact met hen, ja, absoluut. Wim is in mijn eerste kortfilms en in de serie ‘Bevergem’ opgedoken. Hij had daar een hoofdrol. Ik heb een fascinatie voor zijn stijl, het is een fijne persoon om mee te werken. We hebben in aanloop naar de kortfilms uren in zijn bureau zitten filosoferen, pinten drinken, brainstormen over hoe de film eruit kon zien. Dat individuele proces van denken en schrijven is uiteindelijk een collectief proces geworden en dat vond ik fantastisch. Ook op de set is Wim een gedroomde method actor, iemand die zich volledig smijt. Daardoor ga je tijdens opnames automatisch nadenken over de volgende rol die je hem wil geven. Ik vond het belangrijk om samen te blijven werken en zo is ‘Cargo’ er uiteindelijk gekomen. 

 

In hoeverre telt het regionale aspect voor jou? Je hebt al meerdere producties in het West-Vlaams gemaakt. 

Dat is eerder toeval en pas met ‘De Dag’, de reeks van Jonas Geirnaert en Julie Mahieu, ben ik daarvan teruggekeerd. Ik wou van die gimmick af. Iedereen zag me op den duur als de West-Vlaamse regisseur. Dat dialect heeft een zekere hipfactor verworven dankzij de film ‘Ex-Drummer’, maar voor die tijd werd het in de filmsector een beetje weggelachen. Omdat ik op Sint-Lucas al eens de opmerking kreeg dat mijn acteursregie niet altijd goed zat, of dat het acteren onnatuurlijk overkwam, ben ik van de norm afgestapt. Ik dacht: fuck it, ik laat mijn mensen dingen zeggen zoals ze die in het echt zouden zeggen. Het maakt hen authentieker, maar het draaide er natuurlijk op uit dat ik de ene West-Vlaamse productie na de andere afleverde. Met ‘De Dag’ ben ik weer een andere richting uitgegaan. Toch ga ik nog steeds op zoek naar de authenticiteit van personages. Die vind je niet altijd met gestileerd Nederlands. In taal zit eigenheid. Elke acteur spreekt dus op een andere manier, zelfs in het buitenland. 

 

In 2019 kwam de adaptatie van ‘War of the Worlds’ van HG Wells op de proppen. Een internationale blockbuster van formaat. Is die switch gauw gemaakt? 

Ik had die switch vroeger ook wel al gemaakt. Toen men me vroeg om ‘Bevergem’ te regisseren, dacht ik even: wow, dit is nieuw. Maar in wezen is het een kortfilm maal twintig. Je werkt er pakweg zeventig dagen aan. Thematisch zat er altijd wel wat humor in. Maar dan begin je plots aan ‘De Dag’, een thrillerserie. Da’s weer iets anders, je moet het genre onder de knie krijgen. Als regisseur blijf je je werkwijze voortdurend verbeteren, aanpassen. Tot ze finaal vanuit Groot-Brittannië vragen of je wil tekenen voor ‘War of the Worlds’. Ik heb die mensen aanvankelijk gezegd dat ik geen science-fictionregisseur ben en geen fan van het genre. Ik had totaal geen ervaring met special effects en computer generated images. Maar dat was voor de producers blijkbaar de geknipte reden om mij in te schakelen. 

 

Waar steek je in zo’n project die persoonlijke accenten? 

Ik kreeg carte blanche en mocht dingen veranderen. Met een buitenaardse aanval had ik eigenlijk niets, maar ik kon mijn eigen interpretatie geven die anders is dan de grote Hollywoodversies die al gemaakt zijn van het verhaal. In het scenario heb ik veel veranderd. Er wordt altijd gezegd dat je een film drie keer maakt: een keer in schriftuur, een keer op de set en een keer in postproductie. De taak van de regisseur is niet klakkeloos het scenario volgen en ik heb dat bij ‘War of the Worlds’ niet gedaan. We zaten geregeld samen met de scenarist, ik gaf mee wat volgens mij wel en niet werkte. 

 

Ben jij een moeilijke mens op de set? 

Neen, maar ik haal wel het onderste uit de kan. Ik vind dingen nooit goed genoeg. Ik hamer op wat beter kan, niet op wat goed is. Dat heeft deels te maken met de beperkte tijd op een set: je kunt niet voortdurend naar iedereen luisteren of ze bewieroken, het moet vooruitgaan. Dat kan hard overkomen, maar het is helaas de enige manier voor mij. 

 

Even de sprong van de internationale filmscene naar Brugge: hoe belangrijk is de stad voor jou?
Super belangrijk! Ik kan helemaal niet verstoppen dat ik van hier afkomstig ben, ik heb het accent nog steeds, zelfs al probeer ik soms properder te spreken. Ik woon in de hoofdstad van West-Vlaanderen: Gent! Mijn ouders en mijn broer wonen nog in Brugge, dus ik kom vaak en graag terug. Ik zal altijd een Bruggeling blijven en ben daar best trots op. 

 

Zijn er plekken in de stad die je hart gestolen hebben? 

Brugge is hard veranderd doorheen de jaren. Ik ben na mijn studies in Brussel en Antwerpen een drietal jaar opnieuw hier komen wonen. Het nachtleven boeide me enorm, ik zat geregeld lang op café tijdens de voorbereidingen van ‘Bevergem’. En ik moet toegeven dat ik dat geregeld mis. ‘s Nachts door een volledig verlaten stad dwalen en half dronken een Bicky Burger scoren op de markt… zalig! Voor mijn BMI is het beter dat het niet meer gebeurt, maar het zijn onuitwisbare herinneringen. 

 

Was die stilte van de stad belangrijk? 

In zekere zin wel. De stilte én de schoonheid. Ik raad iedereen trouwens aan om in het holst van de nacht op de Markt in Brugge te gaan staan: er is geen kat, het is een wondermooi tafereel. Ik woonde destijds in de Eekhoutstraat en ben talloze keren over die Markt gewandeld. Het grote voordeel van Brugge is dat alles zo dicht opeen ligt en dat je van de ene verbazing in de andere valt. Daarom fietste ik nooit in de stad: wandelen was en is veel toffer. Die sfeer probeer ik nog geregeld op te snuiven. Ik blijf een trouwe bezoeker van Benenwerk en van het Cactusfestival. Het zijn de plekken waar ik mijn vrienden en de stad terugzie. Dat is onvervangbaar. 

 

Heb je er nooit aan gedacht om Brugge centraal te stellen in je regiewerk? 

Ik ben vooral een fan van lelijke dingen. Daarom heb ik al heel wat dingen gedraaid op de ruwere en realistische plekken van Vlaanderen. Oostende is er zo eentje. Voor ‘De Dag’ hebben we Brugge gekozen, al was het op een niet-alledaagse manier. De toenmalige burgemeester stond achter het project, maar hij wou de torens prominent in beeld. Toen heb ik mijn stem wel even laten horen, want dat cliché hadden we al genoeg gezien in andere reeksen. Ik had het Beursplein voor ogen, wat in 2017 in al zijn lelijkheid een zeer mooi plein was, en ideaal voor de reeks. Het had iets brutalistisch, met het politiegebouw, de Beurshal, de CLB-lokalen. Dat zijn visueel sterke elementen die ik graag gebruik. 

 

Waar droomt Gilles Coulier nog van? 

Ik wil nog superveel dingen bereiken, schrijven, maken. Er moeten nog duizenden verhalen verteld. Ik heb het geluk dat ik dat via films en series kan doen. De films lopen goed en ik leer er nog elke dag uit: hoe je een verhaal opbouwt, hoe je mensen betrekt, hoe je het aanpakt als er plots meer budget is. Ik ben na mijn studies begonnen met doodgewone verhalen te vertellen, van mensen, tussen mensen. Intussen sta ik op filmsets waar er internationale science fiction wordt gedraaid, met grote ploegen. The sky is the limit, zeg maar. Die gedachte neem ik graag mee in alles wat ik nog wil realiseren.