Cultuurcentrum Brugge

Mieke Teirlinck
kunstschilder

ALONE IN THE DARK


“De hamvraag is: wanneer ben je een kunstenaar?”


Ik ben niet zo uitbundig, noch de persoon die alles met de wereld deelt. Ik werk liever achter het gordijn en ben bijzonder kritisch wat ik doe. Het vergde tijd om mijn werk te durven tonen. De eerste schilderijen waren vooral technische realisaties, waarmee ik de realiteit zo goed mogelijk wou weergeven: landschappen, stillevens, naakten. Gaandeweg  ging ik in de vrije natuur schilderen. De weersomstandigheden dwingen je dan om heel hard door te werken, snel keuzes te maken: die sfeer is ontzettend belangrijk. Het gevecht tegen weer en wind, bij wijze van spreken. De ‘drive’ die ik daardoor oppikte, trok ik later door in mijn portretten.

De vergelijking tussen mijn werk en dat van Lucian Freud is een compliment, al vind ik de vergelijking met Freud sterk overdreven. Die man is één van de koningen van de schilderkunst. Onze stijlen waren vroeger enigszins vergelijkbaar. Bij elk kleur dat ik toen op doek zette, kwam er een andere kleurtoets omheen. Schaduwtinten zitten vol blauwen en grijzen, maar ik ben pas veel later te weten gekomen dat Freud het ook doet. Hij gaat er veel extremer mee om dan ik.


Brugge


Brugge is en blijft mijn thuis, mijn nest. Ik ben er geboren, opgegroeid en woon er nog steeds, ook al zat ik 4 jaar in het verre buitenland. Brugge zal ik nooit verlaten. Mijn vrienden wonen er. Bovendien heeft het een goede ligging, centraal als je naar Parijs, Londen en Amsterdam wilt. Ik zie de stad het liefst bij het ontwaken, als er nog geen echte drukte is en de winkeliers zich aan het voorbereiden zijn. Of bij valavond na een regenbui, romantisch en weemoedig, wanneer er niemand meer op straat loopt. Dan is Brugge op haar mooist. Melancholisch.

De hamvraag is: wanneer ben je een kunstenaar 

 

Als kind was ik al een creatieve bezige bij. Altijd aan het knutselen, knippen en plakken. Toen ik na de lagere school een studierichting moest kiezen, wist ik het absoluut niet. Het eerste jaar secundair werd voor mij een verloren jaar. Ik volgde handel maar het lag me niet en ik moest overzitten, in de richting steno-dactylo. Gelukkig was er een leerkracht die doorhad dat ik meer in mijn mars had en creatief talent bezat. Uiteindelijk koos ik voor sierkunsten in de Maricolen. 

 

Hoe ervoer je die ommezwaai? 

Dat was bijzonder fijn. Ik kwam in contact met zielsverwanten, we tapten dezelfde moppen, beleefden dingen op dezelfde manier. Ik voelde me daar thuis, wist dat het mijn ding was. Na dat traject ging ik regentaat gaan studeren: alweer een opleiding die naar vast werk leidde. Dat vinden ouders vaak belangrijk. Maar ik heb geen spijt van die keuze: het maakte dat ik later avondlessen aan volwassenen kon geven en hen alles bijbrengen over kleurenleer, perspectiefleer en anatomisch tekenen. Een toffe ervaring. 

 

En toen lonkte het buitenland... 

Ik had mijn toekomstige echtgenoot leren kennen, hij was afgestudeerd als landbouwkundig ingenieur, specialisatie Tropische Bosbouw, en we trokken naar Suriname. Daar was toen een politieke machtswissel aan de gang, ze probeerden werkkrachten uit het buitenland aan te trekken. Het was een bijzonder boeiende periode. 

 

Vond je in Suriname inspiratie voor teken- en schilderwerk? 

Het was eigenlijk niet mijn eerste bezigheid, maar ik heb er uiteraard wel getekend. In Albina, op de grens van Suriname en Frans-Guyana, moet er nog ergens in een pensionnetje een werk van mij hangen. Het is een portret van een zwarte vrouw in volle glorie, met de tanden bloot. Dat was één van de eerste indrukken die ik in het land had opgedaan. Dat blijft bij. De vrolijkheid van de mensen was ongezien. We probeerden zoveel mogelijk tussen hen te wonen en te leven en het was fascinerend om zoveel culturen te zien versmelten. Uiteindelijk belandde ik ook daar voor de klas. Het was de plek waar kinderen die in het gewone onderwijs uit de boot vielen, terecht konden. De regels waren ontzettend streng, maar ik voelde me er goed. Ik was niet gek veel ouder dan de oudste kinderen in de klas en kreeg de volledige vrijheid om les te geven zoals zij het graag hadden. 

 

De tekenmicrobe had jou al jaren te pakken. Hoe ben je uiteindelijk aan de academie in Brugge beland? 

Na de periode in Suriname en Frans-Guyana keerden we terug en wou ik in de eerste plaats gaan boetseren. Ik trok naar de academie maar stelde vast dat dingen er soms nogal chaotisch verliepen. Dat er bijvoorbeeld niet altijd klei voorradig was. Toen heb ik mijn zinnen gewoon op de schilderkunst gezet. Ik mocht zelf beslissen en daardoor vielen alle drempels weg. De basistechnieken die ik in de sierkunsten heb geleerd, hielpen natuurlijk. Daar ben ik nog steeds bijzonder dankbaar voor. De Maricolen hebben voor mij het verschil gemaakt. 

 

Hoe kregen jouw oeuvre en stijl vorm? 

Zoals bij elke opleiding moet je eerst opgelegde werken maken, in dit geval portretten. Ik wist al dat ik het liefst mensen schetste. Daar had ik de grootste klik mee, ik kon gedreven tekenen en schilderen. Lode Blomme begeleidde me vanaf het tweede jaar van de opleiding en liet me groeien. Hij bracht interessante modellen naar de academie, leerde me kijken en zien: dat is het begin van alles. Kijken volstaat niet, je moet de dingen zien voor je ze kunt weergeven. En op een bepaald moment moet je het ook weer kunnen loslaten en weg evolueren van het strikte raster. Blomme heeft me dat geleerd. Na mijn opleiding bouwde ik verder aan mijn passie en schilderde ik soms tot zeven uur per dag. 

 

Ondanks die stevige basis heb je toch een hele poos gewacht om je werk aan het publiek te tonen. Waarom? 

Ik ben niet zo uitbundig, noch de persoon die alles met de wereld deelt. Ik werk liever achter het gordijn en ben bijzonder kritisch over wat ik doe. Het vergde tijd om het te durven tonen. De eerste schilderijen waren vooral technische realisaties, waarmee ik de realiteit zo goed mogelijk wou weergeven: landschappen, stillevens, naakten. Gaandeweg heb ik in die klassieke onderwerpen mijn eigen weg gezocht. In plaats van op basis van een foto of still te werken, ging ik in de vrije natuur schilderen. De weersomstandigheden dwingen je dan om heel hard door te werken, snel keuzes te maken: die sfeer is ontzettend belangrijk. Het gevecht tegen weer en wind, bij wijze van spreken. De drive die ik daardoor oppikte, trok ik later door in mijn portretten. 

 

Je werk werd al vergeleken met dat van Lucian Freud.
Dat komt net door mijn vroegere werken, door het kleurgebruik en die toetsen. Mensen zien dat en willen je schilderijen aan iets of iemand linken. Dat is een compliment, al vond ik de vergelijking met Freud sterk overdreven. Die man is één van de koningen van de schilderkunst. Onze stijlen zijn enigszins vergelijkbaar. Bij elke kleur die ik op doek zet, komt er een andere kleurtoets omheen. Schaduwtinten zitten vol blauwen en grijzen, maar ik ben pas veel later te weten gekomen dat Freud het ook doet. Hij gaat er nog veel extremer mee om dan ik. 

 

Wat vind je de belangrijkste evolutie binnen jouw werk? 

De kleuren zijn donkerder geworden en de thema’s link ik nu aan de actualiteit. Het zijn niet altijd de leukste of mooiste onderwerpen. Ik schilder het leven zoals het is en wil dat mensen er in zekere zin door aangetrokken worden. Dat ze nadenken over de wereld. Ja, ik wil iets duidelijk maken met mijn werk en situaties aan de kaak stellen. En ik ben nu heel erg gefascineerd door donkere toetsen. Als er ‘s nachts een beetje licht in een kamer binnen schijnt, dan is dat heel erg mooi om iets mee te zetten. Nuances in donkere tinten leggen, is moeilijk als je schildert. Maar ik vind het ontzettend boeiend om ermee bezig te zijn. 

 

Wie zijn jouw grote voorbeelden uit de schilderkunst? 

Manet, zonder twijfel. Zijn kleurgebruik is ongeëvenaard en chique. De donkerte die me nu zo boeit, vind je ook geregeld in zijn werk terug. Uiteraard bewonder ik Lucian Freud, maar Manet nog het meest omwille van zijn kleuren. Ook de losse vlotte toetsen van de impressionisten hebben bij mij een grote indruk nagelaten. Het werk van Velázquez, bijvoorbeeld. Eén en al genot om naar te kijken. 

 

Vind je schilderen moeilijk? 

Het is een proces waarbij je voortdurend dingen in vraag stelt. Ik ben altijd heel erg onzeker geweest, dat zei ik al. Ik blijf dus dingen in vraag stellen. In 2001 kreeg ik mijn eerste expo in de Bogardenkapel in Brugge, ik moest werken selecteren. Ik heb Lode Blomme toen gezegd: ik heb niks. Ik meende dat, ik vond dat geen enkel doek het tonen waard was. Uiteindelijk is hij naar mij gekomen en stukken beginnen groeperen. Gaandeweg is daar de tentoonstelling uit gegroeid, met een twintigtal werken. 

 

Is dat zelfvertrouwen in de loop der jaren toegenomen? 

Absoluut niet! Ik ga mezelf nooit profileren als de kunstenaar. Ik heb het altijd willen zijn... maar de hamvraag is: ben je het ooit? En wanneer ben je het? Ik kan misschien iets beter schilderen dan de doorsnee mens, maar ze hebben me moeten pushen om dingen publiek te delen. Het voordeel is dat ik nu deeltijds werk en een vast inkomen heb. Daardoor heb ik meer vrijheid om te schilderen wat ik zelf wil. 

 

Hoe belangrijk is Brugge als inspiratiebron? 

Brugge is en blijft mijn thuis, mijn nest. Ik ben er geboren, opgegroeid en woon er nog steeds, ook al zat ik vier jaar in het verre buitenland. Ik zal Brugge nooit verlaten. Mijn vrienden wonen er. Bovendien heeft het een goede ligging, centraal als je naar Parijs, Londen en Amsterdam wil. Ik zie de stad het liefst bij het ontwaken, als er nog geen echte drukte is en de winkeliers zich aan het voorbereiden zijn. Of bij valavond na een regenbui, romantisch en weemoedig, wanneer er niemand meer op straat loopt. Dan is Brugge op haar mooist. Melancholisch. Die elementen keren trouwens ook terug in mijn werk: eenzaamheid en verlatenheid. De toeristische drukte is niet aan mij besteed. 

 

Als je een uniek plekje moet uitkiezen in Brugge, wat wordt het dan? 

Tijdens de coronacrisis ben ik geregeld gaan wandelen op het oud Brugs kerkhof in Assebroek, waar Guido Gezelle begraven ligt. Ik woon er vlakbij. Het was voorjaar, de bomen stonden nog niet in volle bloei. Naast het geroffel van een specht en het gefluit van verschillende vogels was de stilte er heel rustgevend. Niemand te zien. Het ochtendlicht dat valt op bemoste graven creëert daar een aparte sfeer. Prachtig mooi, romantisch, zodat je niet eens aan het griezelige van de dood denkt. Je bekijkt het anders. Het feit dat bloemen en planten er weelderig groeien, maakt het nog meer bijzonder. 

 

Op welk werk uit je oeuvre ben je het meest trots? 

Het portret van Chris Willemsen, zonder twijfel. De kleuren, toetsenzetting en het licht in dat werk zijn heel erg goed. De manier waarop ik hem en zijn lichaamsbouw heb weergegeven, klopt helemaal. Hij is een dwerg en we hebben lang gezocht naar de juiste houding. Het resultaat is een bijzonder krachtig werk geworden. Ik maakte het portret trouwens in de periode waarin ik personen met een beperking van Ter Dreve portretteerde. Het is een reeks geworden met een meerwaarde in. Die schilderijen laten zien dat mensen met een beperking niet zo vreemd zijn als we soms denken. Chris was de laatste die ik in die context heb geschilderd en ik ben er echt fier op.