De wondere wereld van Pierre Goetinck
Misschien is dat de plaats van de kunst:
dat we de momenten die helend of tragisch geweest zijn
voor de samenleving, in herinnering brengen.
- Pierre Goetinck
Réduire à un tiers
Hij woont in hartje Brugge tussen de Langestraat en de Kazernevest, in de verkeersluwe Vuldersstraat die vanaf de vroege veertiende eeuw ‘vulders’ of lakenbereiders trok. Met vette klei bewerkten en verviltten zij het laken aan een nu gedempte rei. Op een steenworp afstand van zijn woonst bevindt zich het Oud Huis Deman, waar vijf generaties koekjesbakkers al meer dan 140 jaar goddelijke Brugs Beschuit, kletskoppen, Brugse Achten en Meestertjes maken.
De Bruggeling – en wandelende encyclopedie - Pierre Goetinck (°1953) is beeldhouwer, opgeleid aan Sint-Lucas Gent. Zijn ene grootvader bouwde als aannemer onder andere het station van Brugge; de andere grootvader Jean Standaert maakte als ornamentist de bekende drakenbanken in Brugge. De kunstenaar stamt met andere woorden uit een aannemers- en restaurateursgeslacht. Vandaag runnen directe verwanten een steenhouwersbedrijf gespecialiseerd in schouwen en interieurkunst – men denke aan plafondlijsten en rosassen. “In mijn familie”, zegt Goetinck ferm, “staat vormgeving centraal.”
Wie weet is het woonhuis van Pierre Goetinck de sleutel tot zijn kunstenaarschap. Het huis, afgebeeld op Marcus Gheeraerts’ kaart, met dus bouwlagen van voor 1560, kraakt van de geschiedenis en puilt uit van artefacten en naturalia – het ene object al meer onwaarschijnlijker dan het andere. Een vroeg-veertiende eeuws kapiteel van een bebaarde Aristoteles met zijn vrouw als harpij zwerft rond in het atelier. Pierre redde het op kerstavond uit een container. Een gepolychromeerde engel uit Balegemse zandsteen, een fragment van een grafmonument uit het voormalige Brugse Augustijnenklooster, siert discreet het salon. De sculptuur is een familie-erfstuk en zou niet misstaan in het British Museum. Er bestaat een tekening van.
Pierre Goetinck heeft een levenslange passie voor geschiedenis en archeologie. Tientallen jaren geleden al ging hij op jacht naar potjes en verzamelde hij scherven. “Aan de Brugse vesten had je vroeger onverharde oeverwallen met materiaal uit historische afvalbergen. Ik vond er vanalles, bovenal gestempeld aardewerk uit Siegburg of Keulen. Duitse amfoorvormige wijnbekertjes, veertiende-vijftiende eeuws. Een schenkkan in redelijke staat met het tafereel van een boerendans. Een fraaie gesp met een haakje om een geldbeurs aan te hangen.” Voor zijn passie stroopte Goetinck niet alleen zijn hemdsmouwen op. “Iedere keer als er aan de Ringvaart een schip passeert, helt het water ter hoogte van de stadswal zwaar achteruit. Dan is het schoenen uit, broek oprollen en een beetje waden … je hebt nauwelijks een paar seconden de tijd. De snelheid die je moet hebben om iets te zien en te pakken!”
In zijn wilde jaren was Goetinck twee jaar lang vrijwilliger bij belangrijke opgravingen in de binnenstad. De Dienst Archeologie van Stad Brugge bestond nog niet. “Met Marc Rogge, die van Oudenaarde kwam, heb ik de grote opgraving meegemaakt. Ik heb Hubert De Witte zien binnenkomen in Brugge. In De Biekorf troffen we ronde paalgaten van zeer vroege bewoning aan. Op de Burg legde ik samen met archeoloog Rogge de oudste muur aan de zuidflank bloot.”
Niet alleen het vasteland kleeft aan Goetincks kunstenaarsvoeten. De geboren en getogen Bruggeling gaat graag naar zee, om er al wandelend te jutten, altijd tussen Zeebrugge en Blankenberge. Bij lage waterstand treft hij er op het strand paaltjes aan “zoals De Bethune die al in 1880 beschreef: vermoedelijk resten van een voormalige open begraafplaats”. Kustarcheologie, verzucht Pierre, is in ons land een hopeloze toestand. “Ik tref een ribbenkastje aan ... dat hoop en al een half uur bloot ligt. Scheepselementen ook. Ik verwittig iedereen … niemand reageert.” Gelukkig is Goetinck ook in geologie, geografie, meteorologie en mineralogie geïnteresseerd. “Veruit het leukst zijn de noord-westerwinden wanneer die onze Belgische kust afschuren. Met afval en brokken puin onderzocht ik bij stormweer hoe duinvorming ontstaat. Dat gaat fenomenaal snel. Ik heb twee of drie duinen gemaakt die finaal tachtig centimeter hoog zijn geworden.”
Goetinck houdt ook vast aan zijn juttersrituelen aan de Franse Opaalkust, waar hij sinds 1995 op vijftien kilometer van zee een huisje betrekt. Hij is lyrisch over de Vallée de la Course in de Boulonnais. “Zo vond ik daar in de eerste weken van mijn verblijf een vuistbijl! Ik verdween spoorslags voor twaalf jaar in de prehistorie. Vandaag raap ik geen object meer op. Ik zie ze nog altijd overal liggen: de boortjes, de schrapers … Iedere molshoop is eigenlijk ‘een 17.500 voor Christus’. Waar mijn huis staat, was eens een gletsjerlandschap. Ik weet een punt waar de grande chasse voorbijkwam. In die depressie vind ik speerpunten, superbrute toestanden in zuivere silex.”
In zijn bovenmenselijke nieuwsgierigheid springt Pierre Goetinck moeiteloos van de diepe geologische tijd naar de middeleeuwen of de Renaissance. De onderzoeker in hem interesseert zich evengoed voor de migratieroutes van de jager-verzamelaar, als voor Keuls Steengoed of het skelet van de middeleeuwer. Binnen een werkelijk avontuurlijk kunstenaarsbestaan komen, aan de ogen en handen van Pierre Goetinck, ontelbare en heel uiteenlopende culturele voorwerpen en natuurlijke materialen voorbij. “De beelden die zich opstapelen door op een volledig andere manier naar iets te kijken, leiden tot een grammatikaal denken dat ànders is”, zegt Goetinck. “Je betreedt het terrein van de associatie. Het is alsof je een volledig nieuwe taal leert. Het is het begin van de poëzie.” De beelden waar Goetinck het over heeft, fungeren als bronnen voor zijn werk. Ze gisten tot ze het punt bereiken waarop ze aan de wereld worden teruggegeven. “Het is zoals een ingekookte saus. Réduire à un tiers. Soms breng ik – als ze passen, twee artefacten samen: assemblages van objets trouvés, afval of culturele sporen.”
Van de boom en de democratie
De archeoloog en de kunstenaar in Pierre Goetinck zijn verzot op culturele sporen. Wat deze man ten diepste prikkelt, is het mysterie van hun ontstaansgeschiedenis, hun functie binnen een lang vervlogen maatschappij, hun gebruik. Maar ook het genie van de menselijke soort, die zijn leefwereld veilig stelde en inrichtte, en daarvoor rond zich heen greep naar alles wat in de natuur aanwezig is aan vorm en materiaal, lerend van diens grillige, explosieve en ontregelende krachten, maar evengoed van diens fundamenteel evenwicht.
Als kunstenaar neemt Goetinck voortdurend het woord evenwicht in de mond. “Soms droom ik van een wereld waarin kunst het antwoord biedt op alle vragen en verzuchtingen. Dan zou geen therapie meer nodig zijn en zouden mensen dingen leren oplossen door in de materie en de oorsprong door te dringen. Dat is wat wij van de natuur cadeau krijgen.”
Anders gezegd, is voor Pierre Goetinck kunst een therapeuticum – een genezende bezigheid, eventueel een antroposofische (gezondheids)oase. Kunst is temeer pedagogie. “Pedagogie. Dat is het woord. Ik wil duidelijk pedagoog zijn zonder te moraliseren … en dat is verdraaid moeilijk.”
In de loop van het gesprek heeft Pierre Goetinck het voortdurend over bomen en hun groeiprocessen. In zijn beeldspraak is de boom het voorbeeld bij uitstek van evenwicht. De Bruggeling is lyrisch over de bomen in zijn stadstuin: drie eiken die hij een halve eeuw geleden plantte. Vanwege een geschil met de buren heeft hij één boom moeten opgeven; nummer drie beschouwt hij als een heel vreemd exemplaar. In de woorden van de beeldhouwer “bezit elke eik een eigen identiteit. Als je drie blaadjes hebt aan een eik, zijn deze alle drie verschillend, maar gelijkaardig. Daarover gaat het.”
Voor Pierre Goetinck verbeeldt de boom evenwicht. Evenwicht als rechtvaardigheid, als democratie. Gretig laat de onvermoeibare explorateur mij een tak zien, die hij op zijn wijsvinger in balans houdt. “Kijk, deze komt uit een linde die in 2023 is uitgewaaid. Ik vond hem samen met mijn hond. Je moet een keer zelf op je vinger het evenwicht zoeken. Dat gaat over groei. Dat geeft een aangenaam gevoel van rechtvaardigheid.” In zijn imposante fysieke verschijning met de hele rimram aan wortels, een stam, takken, twijgen en ten slotte een kruin, is de boom in de ogen van Goetinck een gemeenschap. “Het evenwicht van dit organisme is functie van compensatie: (het gewicht van) de zware stam wordt gecompenseerd door (het bladerdek van) de versatiele kruin. Compensatie is een van de sterkste concepten om een democratie te redden.”
De stam is de “zware helft van de mensheid, machtsstructuren, sclerose, mensen met geld”. De kruin staat voor “zij die de kruimels opvegen, de veelheid, het geduld, de toekomst, het licht”. In de ogen van Goetinck zijn de blaadjes fundamenteel. Zij zijn het die naar het licht reiken en het leven bezitten - vitaliteit, al dan niet veerkracht. Zij zijn de toekomst. “De twee samen zijn zo wonderlijk”, zegt Goetinck. “Ik veroordeel de eersten niet. Dat mogen we niet. Maar we mogen er wel compassie mee hebben of er onze humor op loslaten. We moeten er wel iéts mee doen.”
Goetinck merkt fijntjes op “dat het in de Nederlandse Republiek wel de Bruggeling Simon Stevin (1548-1620) is geweest die de voorschriften voor de burgerlijke samenleving heeft geschreven.” De kunstenaar doelt op de atypische handleiding Het burgherlick leven (1590), een korte tekst van de homo universalis Simon Stevin, wiskundige, uitvinder en ingenieur. Het werk is een soort handboekje voor de goede staatsburger en een politiek traktaat, waarin de geleerde de rechten en plichten van burger en staat uiteenzet. Een van diens uitgangspunten is dat men “alle getrouheyt ende onderdanicheyt an sijn overheyt schuldich is”. Stevin heeft het voordeel van de duidelijkheid: “Daer om hem by een ghemeente te willen voughen, sonder sich te schicken na den staet die het lant ghecreghen heeft, tis grover dan beestelick misverstant”. Is het de in alles voorrang hebbende eis van orde en wetmatigheid - evenwicht - die Goetinck aanspreekt? “Vrome burgerds, vrome regeerders, gehoorzaamheid en minne, trouw, pais met buren … in somme het wort een welvarende ghemeente”.
Intermezzo (Cher Pierre)
“In de houthandel van de toekomst zou ik werken met de kruin van de boom. We weten allemaal dat we uit de stam planken kunnen maken, maar met de kruin weten we geen weg.”
“Er is een boom omgevallen. De abt die een kerk bouwt, heeft zijn oog laten vallen op de stam. Een oud vrouwtje vraagt of ze takjes mag hebben voor haar vuur. Een schrijver die om inkt verlegen zit, wil graag de bolletjes van de galwesp. Iedereen komt met een verzoek. Dàt is de ideale maatschappij.” (naar Colard Mansion)
“Wanneer je de menselijke geschiedenis induikt, merk je dat de belangrijke dingen gebeuren op momenten van aardbeving, ziekte, pest ... Keer op keer volgt op deze ‘ongelukken’ een periode van volledige verrechtsing en dictatuur, waarbij je ziet dat de democratie telkens opnieuw bevochten moet worden, huis per huis, straat voor straat (zucht). Je kunt je vragen stellen bij deze dialectische beweging. Zelf ben ik de mening toegedaan, dat je naar de duur (de temps de la durée) moet grijpen om iets wezenlijks te herstellen, of minstens werkelijk àlle invalshoeken moet bekijken, meer vanuit holistisch dan analytisch perspectief.”
“Als we de democratie willen redden, zullen we dringend moeten opletten waar we mee bezig zijn in onze taal.”
No Trespassing (Beluik der gefusilleerden)
We zijn klaar om de Poortersloge binnen te gaan. In de fietsenstalling, voorbij de charmante ingangspoort, heeft Pierre zijn atelier overgebracht. Hij spreekt over zijn workshop als over ‘zijn hersenen’. “In dat fietskot komt heel die bazaar bijeen. Je gaat door een kijkgat kunnen binnenkijken zoals je in de Zoo van Antwerpen een terrarium bekijkt.” De kunstenaar is van mening dat iedereen recht heeft op een werkplaats. “In de architectuur spreekt men van een hobbykamer. De wettelijke verplichting van het aantal kamers … We moeten meer en meer de geestelijke gezondheid … Daar ligt een opdracht voor architectuur.”
Op de binnenkoer lopen we aan tegen de installatie No Trespassing (Beluik der gefusilleerden) (2024), het hoofdwerk van Pierre Goetinck voor Triënnale Brugge. Het eerste wat we zien, is een vier meter brede betonwand met daarop de tekst No Trespassing. Trespassers will be shot. Survivors will be shot again - in het Nederlands: Verboden toegang. Overtreders zullen worden neergeschoten. Overlevenden zullen een tweede keer worden neergeschoten. Voorbij de betonwand confronteren we vijf identieke skeletten, rechtopstaand tegen een hoge muur met fraaie nissen. “Ze zijn klaar om afgeschoten te worden”, zegt Goetinck, “zoals Goya’s figuren op het schilderij Tres de mayo (1814)”. Vijf identieke engelen bevolken een tweede muurpartij. Verder heeft Goetinck vijf replica’s van de Geknielde van George Minne meegebracht. De hele installatie is van beton.
Wanneer ik aarzelend mompel dat de beton-opstelling noch zomers, noch zonnig, noch feestelijk is, werpt Goetinck op “dat No Trespassing geen wreed werk is, echt niet. Het is een waarschuwing”. De installatie is in elk geval Goetincks zeer persoonlijke antwoord op het thema van de Triënnale-tentoonstelling bij Cultuurcentrum Brugge - Het geheugen als gebouw.
Pierre Goetinck is voor zijn installatie vertrokken vanuit zichzelf, vanuit culturele bronnen die uitgerekend voor hemzelf van belang zijn – en die getuigen van zijn persoonlijk geestelijk en affectief leven. De Bruggeling heeft met andere woorden een gebouw opgetrokken vanuit zijn private geheugen. Het originele skelet (d.w.z. de mal van de vijf replica’s in beton) groef hij indertijd zélf op aan het Pandreitje. De engel is het ons intussen welbekende fragment uit het verloren gegane grafmonument van de voormalige Brugse Augustijnen (dat dus in het British Museum niet zou misstaan). De Geknielde van George Minne (Gent, 1866 – Sint-Martens-Latem, 1941) is Goetincks madeleine de Proust sinds hij voor de tentoonstelling George Minne en de kunst rond 1900 (1982) in het Museum van Schone Kunsten in Gent verschillende van diens sculpturen restaureerde.
Maar er is meer. Met de installatie No Trespassing (Beluik der gefusilleerden) refereert Pierre Goetinck naar een stukje Brugse bouw- en politieke geschiedenis. Zijn bijdrage aan de tentoonstelling in de Poortersloge is nadrukkelijk “een zeer Brugs werk”. Het originele menselijke skelet is namelijk opgegraven op een vergeten begraafplaats bij het Pandreitje, als nummer honderdzeventien, “op de plek waar Irma Laplasse is afgeknald.” Het ‘echte’ beluik van de gefusilleerden bevindt zich aan de Kazernevest, waar koopvaardijkapitein Fryatt werd terechtgesteld.
“Irma ligt er begraven naast een Brugse die als kamermeisje in dienst is geweest bij Queen Victoria, en die het lief was van de Engelse beeldhouwer Gilbert. De beroemde Engelsman, die zijn geld had verbrast en was gevlucht uit Londen, heeft een tijdlang in Brugge gewoond als banneling. Zijn atelier is nota bene het huis dat mijn grootvader naderhand heeft gekocht. Zijn ezel ligt er begraven! Brugge is altijd een refuge geweest en daar geloof ik in. Om de democratie te redden, zijn er plaatsen nodig waar er vrij kan worden gesproken. Brugge moet lang zo een vrijplaats geweest zijn, zeker na de bloeiperiode, toen de stad in een economische depressie was geraakt – Bruges la morte!”
In de verbeelding van Pierre Goetinck is de installatie No Trespassing (Beluik der gefusilleerden) een meditatieve transitie-ruimte. Respectievelijk een engel, een geraamte en een menselijk wezen (met name de geknielde knaap) vertegenwoordigen verschillende zichten op de dood. “Achter mijn betonnen muur krijg je de drie belangrijkste standpunten over het leven”, zegt Goetinck. Kondigen zijn engelen nieuw leven aan? Zijn zij de kruin van de boom – rechtvaardigheid / democratie? Zijn zij het die “de kruimels opvegen, de veelheid, het geduld, de toekomst, het licht”?
De betonnen engel, voorheen in Balegemse zandsteen, kijkt in elk geval niet weg. En in de 15de eeuwse ontwerpschets van het verloren gegane grafmonument, leidt ‘onze’ engelenfiguur graaf Guillaume van Halewijn (1340-1413) in paradisum. Het skelet steekt schril af als beeld van de afwezige mens: de levende dode, wie weet de stam, de “zware helft van de mensheid, machtsstructuren, sclerose, mensen met geld”. Bij de Geknielde letten we vooral op de pose die deemoed en inzicht suggereert. Het is de nieuwe mens die het oude ‘ik’ aflegt. Ook Minne was ongetwijfeld bezig met natuur en compensatie. In zijn Beluik legt Pierre Goetinck ons zelfgekozen lot in de weegschaal.
Zoals de ambachtsman / restaurateur / ornamentist die niet de scherven van de vaas verlijmt, maar met de scherven iets ànders maakt, zo creëert Pierre Goetinck met een anoniem Brugs geraamte, een laat-middeleeuwse Brugse sculptuur en een brons van Minne een totaal nieuwe realiteit en een kakelvers, uitdagend, politiek geïnformeerd werk. Voor zijn Beluik der gefusilleerden gebruikt Goetinck zijn bronnen – originele naturalia en artefacten - nog slechts als materiaal. Tegelijk bewaart en koestert hij het geheugen dat in deze materialiteit aanwezig is. Wanneer de boom / het evenwicht / de democratie / de Republiek van Simon Stevin / de maatschappij / de stad / Brugge (?) van binnenuit onder druk komen te staan, is herconfiguratie een strategie van herstel. Het is precies deze tactiek die Pierre Goetinck toepast. Zijn Beluik is een zeer dynamische omgeving en een niet zo vrijblijvend voorstel aan ons om na te denken … over een wereld … voor een wereld … lichter verteerbaar – mooier, aardiger, vriendelijker, rechtvaardiger dan … beton.
Barbara De Coninck, 3 april 2024
The wonderful world of Pierre Goetinck
Perhaps that’s the place of art:
to pay homage to the moments that have been tragic or healing for society.
Pierre Goetinck
Reduce by a third
He lives in the heart of Bruges between Langestraat and Kazernevest, in the traffic-free Vuldersstraat that attracted ‘vulders’ or cloth makers from the early fourteenth century onwards. Using oily clay, they worked and felted the cloth on a now closed-in canal. A stone’s throw from his home is the Oud Huis Deman, where five generations of biscuit makers have been baking divine Bruges Beschuit, kletskoppen, Brugse Achten and Meestertjes for over 140 years.
Bruges-born sculptor Pierre Goetinck (b. 1953) – and walking encyclopaedia – trained at Sint-Lucas in Ghent. One of his grandfathers was the contractor responsible for building Bruges’ railway station, amongst other things; the other, Jean Standaert, was an ornamentist who created the city’s famous dragon benches. In other words, the artist hails from a family of builders and restorers. Today, direct relatives run a stonemasonry business specialising in fireplaces and interior detailing, such as ceiling mouldings and rosettes. “In my family,” Goetinck says firmly, “design is central.”
Pierre Goetinck’s residence might perhaps be the key to his artistry. The house, which is shown on Marcus Gheeraerts’ map, thus boasting floors that pre-date 1560, is groaning with history and overflowing with artefacts and natural history specimens – every object more improbable than the next. An early fourteenth-century capital of a bearded Aristotle and his harpy wife roams around the studio. Pierre rescued it from a skip on Christmas Eve. Part of a funerary monument from the former Augustinian monastery in Bruges – in the form of a polychromed angel in Balegem sandstone – discreetly adorns the living room. The sculpture, which would not look out of place in the British Museum, is a family heirloom. A drawing of it exists.
Pierre Goetinck has always loved history and archaeology. He has been hunting out pots and collecting shards for decades. “Unpaved embankments used to run along the Bruges ramparts, full of material from historical rubbish heaps. I’ve found all kinds of things there, mostly stamped pottery from Siegburg or Cologne. Fourteenth- or fifteenth-century German wine vessels in the shape of amphora. A well-preserved jug showing dancing peasants. A quality buckle with a hook for a money purse.” For his passion, Goetinck didn’t just roll up his shirt sleeves. “Every time a ship passes through the Ringvaart canal, the water level dramatically drops by the city wall. Then it’s shoes off, trousers up and a bit of wading ... you don’t have more than a few seconds. You have to be lightning quick to see and grab something!”
In his early days, Goetinck spent two years volunteering at major excavations in the city centre. The City of Bruges’ Archaeology Department did not yet exist. “With Marc Rogge, who came from Oudenaarde, I witnessed the great excavation. I saw Hubert De Witte arrive in Bruges. We found cylindrical post holes at De Biekorf from the earliest habitations. On the Burg, together with the archaeologist Rogge, I uncovered the oldest wall on the south flank.”
It is not only the soil that sticks to the creative Goetinck’s feet. Born and bred in Bruges, he likes to see the sea and to go beachcombing, always between Zeebrugge and Blankenberge. At low tide, he finds piles on the beach “as described by De Bethune in 1880: probably the remains of a former open cemetery”. Coastal archaeology in Belgium, Pierre sighs, is in a hopeless state. “I’ve found a rib cage ... which had washed ashore and been exposed for half an hour. Bits of ships too. I notify everyone ... no one responds.” Fortunately, Goetinck is also interested in geology, geography, meteorology and mineralogy. “By far the most fun are the north-westerly winds when they scour the Belgian coast. I used litter and chunks of debris to investigate how dunes form during stormy weather. It happens phenomenally fast. I have made two or three dunes that have grown to more than 80 centimetres in height.”
Goetinck also adheres to his beachcombing rituals on the Opal Coast in France, where he has occupied a cottage 15 kilometres from the sea since 1995. He waxes lyrical about the Vallée de la Course in the Boulonnais. “For example, I found a celt there in the first weeks of my stay! I promptly fell down the rabbit hole of prehistory for twelve years. Today, I no longer pick up objects. I still see them everywhere: the drills, the scrapers ... Every molehill is actually ‘from 17,500 BC’. My house stands on what was once a glacial landscape. I know a point where the grande chasse [great hunt] passed. In that depression, I can find flint spearheads in a raw state.”
With his superhuman curiosity, Pierre Goetinck leaps effortlessly from deep geological time to the Middle Ages or the Renaissance. The researcher in him is as interested in the migration routes of the hunter-gatherer, as it is in Cologne stoneware or medieval skeletons. Within his truly adventurous artistry, a myriad cultural objects and natural materials are touched by Pierre Goetinck’s eyes and hands. “The images that accumulate by looking at something in a radically different way leads to an unprecedented conceptual grammar,” says Goetinck. “You step into the realm of association. It’s akin to learning a brand new language. It is the beginning of poetry.” The images Goetinck describes are the sources of inspiration for his work. They ferment until they reach the point where they are returned to the world. “It’s like a culinary reduction. Reduce by a third. Sometimes I bring two artefacts together, provided they fit: assemblages of found objects, refuse or cultural traces.”
Trees and democracy
Pierre Goetinck’s inner archaeologist and artist are fond of cultural traces. He is thrilled by the mystery of their genesis, their function within a long-forgotten society, and by how they were utilised. But also the genius of the human species, for taming and structuring an unruly world. People grabbed everything they could lay their hands on in the natural world, both in terms of form and material, and learned from their capricious, explosive and disruptive forces, but also from the fundamental balance that exists within nature.
As an artist, Goetinck constantly uses the word balance. “Sometimes, I dream of a world where art provides the answer to every question and desire. Therapy would be obsolete and people would learn to solve things by penetrating matter and its origins. That is nature’s gift.” In other words, for Pierre Goetinck, art is a therapeuticum – a healing activity, perhaps even an anthroposophical (health) oasis. Moreover, art pedagogy. “Pedagogy. That’s the word. I obviously desire to be a non-moralising pedagogue... and that’s damn difficult.”
In the course of the conversation, Pierre Goetinck constantly returns to trees and their growth processes. In his imagery, the tree is the prime example of balance. The Bruges native waxes lyrical about the trees in his city garden: three oaks that he planted half a century ago. Because of a dispute with the neighbours, he had to get rid of a tree; the third is a bizarre specimen, he feels. In the sculptor’s words, “each oak tree has a unique identity. If you have three leaves on an oak, they will be different but similar. That’s what it’s all about.”
For Pierre Goetinck, the tree represents balance. Balance as in justice, as in democracy. The inexhaustible explorer is excited to show me a branch. He balances it on his index finger. “Look, it comes from a lime tree that blew down in 2023. I found it with my dog. You must balance it on your finger, just the once. It’s about growth. It gives a pleasant sense of justice.” In Goetinck’s eyes, the tree – with its imposing appearance, riot of roots, trunk, branches, twigs and finally a crown – is a community. He says: “The organism’s equilibrium is compensatory in nature: (the weight of) the heavy trunk is compensated for by (the foliage of) the versatile crown. Compensation is the most powerful concept when it comes to saving a democracy.”
The trunk is the “heavy half of humanity, power structures, sclerosis, the rich”. The crown represents “those who sweep up the crumbs, the masses, the patient ones, the future, the light”. Goetinck regards the leaves as fundamental. They represent the people who are reaching for the light and who are alive – vital, if not resilient. They are the future. “Together, they are wonderful,” says Goetinck. “I don’t condemn the former. We can’t. But we can treat them with compassion and have a sense of humour. We have to do something with it.”
Goetinck sensitively notes “that in the Dutch Republic, it was the Bruges-born Simon Stevin (1548-1620) who wrote the precepts for civil society.” The artist is referring to the atypical manual Het burgherlick leven [The Civic Life] (1590), a short text by the homo universalis Simon Stevin, mathematician, inventor and engineer. The work is a kind of manual for the good citizen and a political treatise in which the scholar explains the rights and duties of the citizen and state. One of his principles is that a person “should be loyal and submissive to authority”. Stevin had the advantage of clarity: “Daer om hem by een ghemeente te willen voughen, sonder sich te schicken na den staet die het lant ghecreghen heeft, tis grover dan beestelick misverstant”. Is it the overriding demand for order and lawfulness in everything – balance – that appeals to Goetinck? “Vrome burgerds, vrome regeerders, gehoorzaamheid en minne, trouw, pais met buren … in somme het wort een welvarende ghemeente”.
Intermezzo (Dear Pierre)
“In the timber trade of the future, I want to work with the tree’s crown. Everyone knows that you can make planks from the trunk, but we don’t know our way around the crown.”
“A tree has fallen down. The abbot, erecting a church, has his eye on the trunk. A little old lady asks if she can have sticks for her fire. A writer without ink wants the gall wasp’s gall. Everyone has a request. THAT is the ideal society.” (after Colard Mansion)
“When you delve into human history, you discover that everything important happened during earthquakes and plagues, or when diseases were rife... Time after time, these ‘accidents’ are followed by a period characterised by a swing to the right or a dictatorship. Democracy has to be fought for, time and time again, house by house, street by street (sigh). One can question this dialectical movement. Personally, I believe that you have to take the long-term view (temps de la durée) when restoring something substantial, or at least consider it from every possible angle, more from a holistic than analytical perspective.”
“If we want to save democracy, then we have to pay urgent attention to what we’re doing with our own language.”
No Trespassing (The Courtyard of the Executed)
We are standing on the threshold of the Burghers’ Lodge . Beyond the charming entrance gate is a bike shed, to which Pierre has transferred his workshop. He describes his studio as “his brain”. “The entire bazaar congregates in this bike shed. You can look through a peephole and see inside, just as you’d take a peek at a terrarium at Antwerp Zoo.” The artist believes that everyone is entitled to a workshop. “In architecture, people speak of a hobby room. The legally permitted number of rooms ... We need to pay more and more attention to mental health ... Now that’s a task for architecture.”
Pierre Goetinck’s principal work for the Bruges Triennial is in the courtyard, the installation No Trespassing (The Courtyard of the Executed) (2024). The first thing that people see is a 4-metre-wide concrete wall with the text: ‘No Trespassing. Trespassers will be shot. Survivors will be shot again’. In Dutch: Verboden toegang. Overtreders zullen worden neergeschoten. Overlevenden zullen een tweede keer worden neergeschoten. Beyond the structure are five identical skeletons, standing upright against a tall wall with splendid niches. “They are lined up for the firing squad,” says Goetinck, “like Goya’s figures in the painting Tres de mayo (1814)”. Five identical angels populate another section of wall. And last but not least, Goetinck has also incorporated five replicas of George Minne’s sculpture The Kneeling Youth into his installation. The entire work is made of concrete.
When I hesitantly mumble that concrete is neither summery, nor sunny, let alone festive, Goetinck retorts “No Trespassing is not a cruel work, really. It’s a warning”. In any case, the installation is Goetinck’s deeply personal response to the theme of Cultuurcentrum Brugge’s Triennial exhibition – Memory as a Building.
Pierre Goetinck’s installation is inspired by the things he cherishes and the cultural sources that fascinate him – and which also testify to his inner life, both spiritual and affective. In other words, the Bruges citizen has constructed a building from his personal memories. He excavated the original skeleton himself (from which the five concrete replicas were cast) on the Pandreitje. The angel is the now familiar fragment from the lost tomb of the ancient Augustinian in Bruges (which would not look out of place in the British Museum). Kneeling Youth by George Minne (b. 1866, Ghent – d. 1941, Sint-Martens-Latem) is Goetinck’s Proustian madeleine… he restored several of the artist’s sculptures for the exhibition George Minne and Art circa 1900 (1982) at the Museum of Fine Arts in Ghent.
But there is more. With the installation No Trespassing (The Courtyard of the Executed), Pierre Goetinck alludes to a snippet of Bruges’ architectural and political history. His contribution to the Burghers’ Lodge exhibition is emphatically “a thoroughly Bruges work”. Indeed, the original human skeleton was unearthed in a forgotten cemetery near the Pandreitje, artefact no. 117, “on the spot where Irma Laplasse was shot.” The “real” courtyard of the executed is located at the Kazernevest, where the mercantile marine, Captain Fryatt, was executed.
“Irma is buried there, alongside a Bruges native who was a chambermaid to Queen Victoria, and also the sweetheart of the English sculptor, Gilbert. This famous Englishman, who squandered money and fled London, lived as an exile in Bruges for a period. My grandfather purchased the house in which he had his studio. His donkey is buried there! Bruges has always been a sanctuary, and I believe in this idea. To save democracy, we need places where people can speak freely. Bruges has a long history as a place of refuge, especially after its heyday, when the city had sunk into an economic depression – Bruges la morte!”
In Pierre Goetinck’s imagination, the installation No Trespassing (The Courtyard of the Executed) is a meditative and transitional space. An angel, a skeleton and a human being (especially the kneeling boy) represent, respectively, three different views of death. “Behind my concrete wall, you will see the three key existential concepts,” says Goetinck. Do his angels herald new life? Are they the crown of the tree – justice/democracy? Are they the ones who “sweep up the crumbs, the masses, the patient ones, the future, the light”?
At least the concrete angel, originally in Balegem sandstone, does not look away. And in the 15th-century design sketch for the lost tombstone, “our” angelic figure leads Count Guillaume van Halewijn (1340-1413) in paradisum. The skeleton is a stark image for human absence: the living dead, and who knows, the tribe, the “heavy half of humanity, power structures, sclerosis, the rich”. With the Kneeling Youth, our eye is drawn to a pose that suggests humility and insight. It is the new person shedding the old ‘I’. Minne, too, was obviously interested in nature and compensation. In his Courtyard, Pierre Goetinck weighs up our self-chosen fate.
Like the craftsman/restorer/ornamentist who does not glue the shards of the vase back together, but makes something new with them, Pierre Goetinck uses an anonymous Bruges skeleton, a late-medieval Bruges sculpture and a Minne bronze to create a totally new reality and a fresh, challenging, politically informed work. For his Courtyard of the Executed, Goetinck still draws on his sources – original specimens and artefacts – only now as materials. At the same time, he preserves and cherishes their intrinsic memories. When the tree / balance / democracy / Simon Stevin’s Republic / society / the city / Bruges (?) looks set to implode, then reconfiguration is a rescue plan. It is precisely this tactic that Pierre Goetinck employs. His Courtyard is a dynamic environment and anything but evasive. It is food for thought... for thinking about a world ... for a world ... easier to digest – more beautiful, kinder, gentler, and fairer than ... concrete.
Barbara De Coninck, 3 April 2024