Cultuurcentrum Brugge

Karien Deroo
beeldend kunstenaar

MEMORIES OF STRAWBERRIES AND A KISS FROM THE UNICORN


"Wanneer ik schilder, vergeet ik al de rest”


Ik ben iemand die graag dingen uitvist en opzoekt. Dat is voor mij de helft van het plezier. Als ik een nieuwe schilder ontdek, of een nieuwe manier om kleuren te mengen: dat voelt geweldig. Ik blijf voortdurend verder zoeken. Mijn portretten zijn geen zuivere fantasie. Vroeger gebruikte ik beelden uit tijdschriften of kranten, nu zijn het vaak stilstaande beelden uit een film. Gezichten werken het best voor mij, ze vertellen het meest over onze emoties. Ogen zijn allesbepalend, je hebt er het eerst connectie mee. Dat unieke gevoel wil ik op doek zetten. 

Wanneer ik schilder, vergeet ik al de rest. Het leukste is het palet klaarmaken, de handeling. De plaat schoonmaken, verfresten verwijderen, penselen klaarleggen, kleuren kiezen en terpentijn vervangen. De juiste muziek opzetten en afdalen in mezelf. Het is bijna een ritueel. Dan ben ik ‘weg’ van alles.


Brugge


Brugge was ooit een wereldstad, ten tijde van de pest hadden ze een hier van de grootste en meest uitgebreide ziekenhuizen. Dat is onwaarschijnlijk. Ook al woon ik in nu in Sint-Laureins, het is fijn om hier terug te keren. Mijn partner werkt ook in de stad én ik liep hier school. We keren zowat voor alles terug naar Brugge. Het is klein, aangenaam. De stad heeft een heel andere geschiedenis dan pakweg Gent. Hier loop je letterlijk in een openluchtmuseum, dat spreekt tot de verbeelding. Het feit dat toerisme en horeca hier bloeien, is goed. Op het vlak van hedendaagse kunst mogen ze voor mij nog een tandje bijsteken, want hier zit ontzettend veel talent.

Als kind liep ik altijd al graag rond in kerken. De Sint-Walburgakerk is een fantastisch voorbeeld, ik had vroeger een atelier vlak ernaast. De plek spreekt tot de verbeelding. De sfeer, de grootsheid, de ruimte, de lichtinval, de donkerte en de glasramen: daar krijg ik nooit genoeg van.

Wanneer ik schilder, vergeet ik al de rest

 

Ik heb lang gewacht om mijn schilderijen aan de wereld te tonen. Ik ging vanaf mijn zevende naar de academie. Alhoewel ik wist dat ik kunstenaar zou worden, zagen mijn ouders een kunstzinnige opleiding voor mij niet zitten, tot mijn ontsteltenis en verbazing. 

 

Men keek destijds niet naar specifiek talent. Zekerheid in een bepaalde job met een vast inkomen, dat was de norm. Een kunstenaar riep eerder een beeld vol kommer en kwel op. Ik stapelde op de duur bewust buizen op om aan dat traject te ontsnappen. Uiteindelijk ben ik in de Maricolen beland, voor de richting sierkunsten. Daarna trok ik naar Sint-Lucas in Gent voor grafische vormgeving. Maar na de tentoonstelling van de laatstejaars kwam ik toch weer in een opleiding grafische vormgeving terecht. Ik werkte een opleiding af die kans bood op een vaste job, terwijl mijn hart meer bij vrije grafiek lag. 

 

Vond je dat erg? 

Enerzijds wel, maar anderzijds beschouwde ik het als een uitdaging. Een ervaring. Je probeert dingen uit op het pad dat je volgt, zo simpel het is. Ik heb na mijn studies ruim negen jaar in bureaus in West-Vlaanderen gewerkt als vormgever, tot ik mijn eigen bureau startte. Ik functioneer het best als er geen baas in de buurt is. 

 

Kon je aanvankelijk je ei kwijt in dat grafische werk? 

Absoluut. Grafische vormgeving is letterlijk spelen met kleur, letters, vormen en vlakken. Eigenlijk is het die abstractie waar ik met mijn schilderwerken ook naartoe wil. De dingen die ik maak, zijn nog steeds figuratief maar ik wil het geheel steeds meer als een vlak met lijnen en kleuren zien. Dat proces is in gang gezet toen ik met grafische vormgeving bezig was. 

 

Wat was het moment waarop je besliste om de weg van de schilderkunst in te slaan? 

Als vormgever begon ik me na verloop van tijd met illustraties bezig te houden: daar kwam meer teken- en schilderwerk bij kijken. Toen mijn zaak door omstandigheden over de kop ging, besefte ik dat de job zeer intensief en eenzaam was en slecht betaald. Ik schilderde op dat moment geregeld tekeningen na uit kinderboeken, in het groot, met acrylverf. Zo is het begonnen. Daarnaast had ik een geitje dat diende als inspiratiebron. Ik maakte er foto’s van en schilderde die – vrij figuratief – voor kinderen. Na een verhuis belandde ik in Assebroek. Ik had er meer ruimte, de dingen in mijn leven liepen plots beter. Het is het moment geweest waarop ik volop met olieverf aan de slag ben gegaan. Dat was het serieuze werk, wat ik altijd al had willen doen. Voordien had ik vooral gedaan wat mensen van mij verwachtten. 

 

Je had nog nooit professioneel geschilderd. Hoe krijg je die techniek dan onder de knie? 

Ik ben drie jaar lang bezig geweest met zelfstudie. Want neen, ik kon inderdaad niet schilderen met olieverf. In het verleden had ik op de academie een paar keer les gehad van Godfried Vervisch en mijn moeder schilderde wel eens in olieverf. Ik had er dus herinneringen aan, maar had geen degelijke ervaring. Op mijn 45ste ben ik echt beginnen researchen. Ik zocht op internet pakken informatie over de oude meesters op, om me te laten inspireren. 

 

Was dat een moeilijk proces? 

Het is nog steeds moeilijk. Maar ik ben iemand die graag dingen uitvist en opzoekt. Dat is voor mij de helft van het plezier. Als ik een nieuwe schilder ontdek, of een nieuwe manier om kleuren te mengen: dat is geweldig. Het geeft een grote voldoening, ik blijf voortdurend verder zoeken. Ik streef er nu naar om werken in maximum vijf à zeven kleuren te schilderen. Ik heb in mijn atelier een hele reeks kleuren liggen. Telkens als je in een winkel komt, is het enorm verleidelijk om een nieuw kleurtje te kiezen. Maar op de duur heb je twintig soorten rood in handen, terwijl je met één tint rood, geel, blauw... fantastische dingen kunt doen door gewoon te mengen. 

 

Je schildert portretten met een sterke emotie. Komen die gezichten voort uit je verbeelding? 

Het is geen zuivere fantasie. Het komt altijd weer neer op die blik van mensen en ik weet niet hoe dat komt. Vroeger gebruikte ik beelden uit tijdschriften of kranten, nu zijn het vaak stilstaande beelden uit een film. In het verleden combineerde ik mijn portretten soms met een dier of een decor, maar dat ging me niet zo goed af. Gezichten werken het best voor mij. Al is het woord ‘portret’ misschien te beperkt, want de schilderijen draaien om veel meer. Gezichten vertellen het meest over onze emoties. Ogen zijn allesbepalend, je hebt er het eerst connectie mee, de rest volgt later. Dat unieke gevoel wil ik op doek zetten. Het feit dat al mijn schilderijen in mijn atelier ook rond me hangen, geeft me een goed gevoel. Dan ben ik niet alleen, al schilder ik natuurlijk niet om die reden. 

 

In hoeverre vertellen die gezichten iets over jezelf? 

Veel, denk ik. Ieder schilderij is een zelfportret van de schilder die het gemaakt heeft, of het nu een landschap, stilleven of iets anders is. Ik vertrek van een beeld waarmee ik affectie heb en gaandeweg maak ik er door mijn kleuren en toets mijn eigen verhaal mee, mijn eigen portret. De tristesse bij het gevoel en de emoties die ik weergeef, blijken vaak universeel. Veel mensen vinden zich erin terug, mijn getroebleerde portretten hangen in steeds meer woonkamers. 

 

Hoe begin je aan het eigenlijke schilderij? Wat is jouw vertrekpunt? 

Dat is door de jaren heen geëvolueerd. Ik zet de foto’s die als basis dienen, eerst om in zwart-wit. Vroeger begon ik vaak met de ogen te schilderen, nu start het bij de opbouw. Ik maak een grisaille, een grauwschildering in bruine tinten of in zwart-wit. Vandaar werk ik verder met eigen kleuren en schakeringen. Ik wil niet vastzitten aan de originele kleuren van de foto. Sowieso werk ik bij een portret, omwille van de olieverf, altijd in fases. Het droogproces verloopt traag. De grondlaag moet af zijn voor ik verder kan doen. Pas op: soms ben ik daar een halve dag mee in de weer en vind ik het toch nergens naar lijken. Dan veeg ik het gewoon af. 

 

Ben je streng voor jezelf in het creatieproces? 

Soms wel. Als ik ergens niet tevreden over ben, gebeurt het dat ik het laat staan en aan iets anders begin. Het gebeurt geregeld dat ik werken van vroeger terug onder handen pak en verbeter, omdat ik nu meer de techniek beheers. Het hangt er allemaal een beetje van af. Er zijn soms portretten die klaar maar compleet mislukt zijn. Dan doe ik er later alsnog iets mee, ik maak een aanpassing of voeg een extra laag toe, waardoor het goed komt. Maar als een stuk niet verkocht raakt of niet in het uitleencircuit zit, dan is er meestal iets niet goed aan. Dan probeer ik er iets nieuws van maken. 

 

Welke grootmeesters inspireren jou in wat je doet? 

Caravaggio. Rubens. Goya. Van Dyck. Die mannen werken met lagen, in stadia. Ik las ooit een eindwerk van een student over Rubens en leerde over de doodverf, de grondlaag op een paneel. Als Rubens een groen kleedje wilde schilderen, zette hij eerst een rood vlak op het paneel en schilderde hij er nadien het groen eroverheen. Dat zijn complementaire kleuren. Breng ze samen, en het eindresultaat is veel intenser. Later raakte ik verknocht aan het werk van John Singer Sargent: hij is één van mijn favorieten, net als Anders Zorn. 

 

Met die landschappen ga jij ook geregeld aan de slag. 

Ik ben die beginnen maken op basis van foto’s in de streek waar ik woon, in Sint-Laureins. Daar zijn heel wat kreken en weilanden. Als het licht er goed zit, leg ik die dingen op foto vast. Via de landschappen kan ik oefenen in de zoektocht naar toets, kleur, noem maar op. Het begint met iets wat dicht bij de originele foto aanleunt, en langzamerhand abstracter wordt. Landschappen dagen me uit om te zoeken, te durven, soms iets wilds te doen. Wat ik daaruit leer, neem ik mee in andere werken en portretten. 

 

De evolutie van figuratief naar abstract in je werk is opvallend. Waar wil je met dat proces over tien jaar staan? 

Ik blijf zoeken en probeer in portretten ook meer beweging te steken: mensen die elkaar omhelzen, vasthouden. Daarnaast wil ik meer met die achtergrond gaan doen. Het werk zal op termijn misschien nog kleurrijker worden, of net niet. De zoektocht binnen de kleuren is waar ik het meest van geniet. Wanneer ik schilder, vergeet ik al de rest. Het leukste is het palet klaarmaken, de handeling. De plaat schoonmaken, verfresten verwijderen, penselen klaarleggen, kleuren kiezen en terpentijn vervangen. De juiste muziek opzetten en afdalen in mezelf. Het is bijna een ritueel. Dan ben ik weg van alles. De eerste penseeltrekken zeggen niet altijd veel, maar als de blik in de ogen goed zit: dan ben ik vertrokken. Dan is er connectie met het portret. Dat is de max. 

 

Je hebt een zwak voor oude gebouwen, oude steden, geschiedenis. Is dat waarom je in Brugge schildert? 

Het heeft er uiteraard mee te maken. Brugge was ooit een wereldstad, ten tijde van de pest hadden ze hier één van de grootste en meest uitgebreide ziekenhuizen. Dat is onwaarschijnlijk indrukwekkend. Ook al woon ik in nu in Sint- Laureins, het is fijn om hier terug te keren. Het is niet altijd evident om een gepast atelier te vinden, maar ik werk hier toch graag. Mijn partner werkt trouwens ook in de stad en ik liep hier school. We keren eigenlijk voor alles terug naar Brugge. 

 

Wat bevalt je zo aan de stad? 

Ze is klein, aangenaam. Brugge heeft een heel andere geschiedenis dan pakweg Gent. Hier loop je letterlijk in een openluchtmuseum, dat spreekt tot de verbeelding. Het feit dat toerisme en horeca hier bloeien, is goed. Maar op het vlak van hedendaagse kunst mogen ze voor mij nog een tandje bijsteken, want hier zit ontzettend veel talent. Er is nog zoveel dat meer aandacht verdient.

 

Op welke plek vertoef je hier het liefst?
Als kind liep ik al graag rond in kerken. De Sint-Walburgakerk is een fantastisch voorbeeld, ik had vroeger een atelier vlak ernaast. De kerk spreekt tot de verbeelding. De sfeer, de grootsheid, de ruimte, de lichtinval, de donkerte en de glasramen: daar krijg ik nooit genoeg van.