Cultuurcentrum Brugge

Bart Moeyaert 
auteur

WERK


“Buikgevoel is belangrijker dan wat er zich in mijn hoofd afspeelt”


Ik denk dat het schrijven altijd verbonden is geweest met hoe ik in elkaar zat. Ik heb het nooit ervaren als een ambitie of als iets wat ik ‘geworden ben’. Het is een deel van wat ik altijd ben geweest. Ik probeer al sinds het prille begin de toon te vangen van de persoon die aan het woord is. Dat is het personage dat ik helemaal word. Als je die toon wil vangen, is het een kwestie van schrappen en telkens weer herschrijven. Daar is het hoofd mee gemoeid, maar het buikgevoel speelt mee. Misschien is dat buikgevoel zelfs belangrijker dan wat er zich in mijn hoofd afspeelt.

Als ik alleen maar schrijver van kinderboeken genoemd word, dan zullen mevrouwen en meneren van 44 zonder kinderen mij nooit lezen. Dus ik ga op elk moment dwarsliggen, precies om mensen te doen nadenken over dat label ‘kinder- en jeugdboekenschrijver’. Het is wel een feit dat ik graag in de geest van kinderen en jongeren denk als het over personages gaat. Maar het maakt niet dat ik per definitie altijd kinderboekenschrijver ben of zal zijn.


Brugge


Ik fietste als jonge kerel vaak naar de bibliotheek aan het Beertje van de Loge, ter hoogte van het Jan van Eyckplein. Ik kwam er graag. Ik ging ook steevast naar het Gruuthusemuseum: da’s één van de plekken waar ik op mijn twaalfde in mijn eentje een hele middag kon vertoeven. De hoogtepunten van de collectie waren voor mij de muziekkamer, de kapel van waaruit je de kathedraal ziet en de marteltuigen. Het museum had een Wunderkammergehalte en dat vond ik fantastisch. Daarnaast hield ik er ook van om naar de Vesten te trekken, aan de molens. Ik hing er rond met klasgenoten of in mijn eentje. In elk geval: voor mij is Brugge niet de toeristenstad. Ik leefde er altijd een beetje onder, zeg maar, op een mooie manier.

Buikgevoel is belangrijker dan wat er zich in mijn hoofd afspeelt 

 

Ik denk dat het schrijven altijd verbonden is geweest met hoe ik in elkaar zit. Ik was een tekenkind en zodra ik kon schrijven, werd ik een schrijfkind. Als jongste van zeven hoorde ik wel bij het gezin, maar ik was ook heel graag op mijn eentje. Het schrijven heb ik nooit ervaren als een ambitie of als iets wat ik geworden ben. Het is een deel van wat ik altijd ben geweest. 

 

Toen je literaire debuut ‘Duet met valse noten’ er kwam, was je negentien jaar. Het boek kreeg veel weerklank en wordt nog steeds gelezen. Had je dat verwacht? 

Neen, echt niet. Op het moment dat het boek verscheen – 1 oktober 1983 – noemden de mensen die me kenden me eerder verlegen. Ze zagen dat ik niet zo makkelijk babbelde en dat ik communicatie lastig vond. Alles wat van de buitenwereld kwam, vond ik veel en overweldigend. Van die hele eerste periode na mijn debuut, zo’n tien jaar, weet ik dankzij foto’s wat er is gebeurd, maar ik heb amper echte herinneringen. In grote lijnen is het meeste me overkomen. Ik was erdoor overweldigd. Er gebeurde waanzinnig veel, zonder dat ik het allemaal goed besefte. 

 

Je gaat als schrijver erg bewust met woordkeuze om. Bart Moeyaert laat niks aan het toeval over.
Ik probeer al sinds het prille begin de toon te vangen van de persoon die aan het woord is. Ofwel is dat ikzelf, of ikzelf in een ander jaar, of ikzelf als personage. Dat is het personage dat ik helemaal word. Als je die toon wil vangen, is het een kwestie van schrappen en telkens weer herschrijven. Daar is het hoofd mee gemoeid, maar het buikgevoel speelt ook mee. Misschien is dat buikgevoel zelfs belangrijker dan wat er zich in mijn hoofd afspeelt. 

 

Ben je streng voor jezelf? Waar moet een goeie schrijver volgens jou aan voldoen? 

Ik ben heel erg streng. Maar ik weet niet of een schrijver ergens aan moet voldoen. Openheid voor dingen is belangrijk. Dat je heel veel laat binnenkomen van die buitenwereld, om het te kunnen vormgeven op je eigen manier. Hoe dat gebeurt: daarover oordeel ik niet over in termen van goed of slecht. 

 

Het label ‘jeugdschrijver’ draag je al decennia mee. En toch vind je dat niet helemaal kloppen. 

Kijk, vandaag is de dag dat ik denk: ja, ik ben jeugdschrijver. En morgen ben ik het weer niet, omdat ik een ongelooflijke hekel heb aan het feit dat mensen zo graag labelen. Als er wordt verteld dat ik alleen maar dichter ben, dan hebben mensen meteen een bepaald beeld van mij. Als ik alleen maar schrijver van kinderboeken genoemd word, dan zullen mevrouwen en meneren van 44 zonder kinderen mij nooit lezen. Dus ik ga op elk moment dwarsliggen, precies om mensen te doen nadenken over dat label kinder- en jeugdboekenschrijver. Het is wel een feit dat ik graag in de geest van kinderen en jongeren denk als het over personages gaat. Maar het maakt niet dat ik per definitie altijd een kinderboekenschrijver ben of zal zijn. 

 

Astrid Lindgren is één van je grote inspiratiebronnen. Wat trekt je zo aan in haar oeuvre? 

Je bent altijd schatplichtig aan wat je in je kindertijd hebt meegemaakt. Daar ben je voor een stuk door gevormd. Eigenlijk heb ik pas in 2019, na de Astrid Lindgren Memorial Award (ALMA) beseft hoezeer Lindgren in mijn bloedbaan zat en zit. Ze zat er al van toen ik kon lezen. Blijkbaar ben ik beïnvloed door haar manier van kijken naar de wereld, van omgaan met warmte, van omgaan met grote waarden. Dat heeft in mijn leven heel erg gespeeld, ja. Sinds ik debuteerde, heb ik altijd met ‘Het land dat verdween’ gezwaaid, de autobiografie van Astrid Lindgren. Ik heb er nooit echt bij stilgestaan, maar haar visie heeft veel van mijn werk bepaald. 

Die ALMA was de ultieme internationale bekroning. Was het ook de bevestiging dat je nu staat waar je altijd hebt willen staan? 

Ik zie mijn leven niet als een berg waar ik een ladder tegen zet om tot helemaal bovenaan te klimmen. Het draait niet om dat hele ambitieuze, dat vind ik eerder een bron van frustratie. Want als dingen dan niet lukken, moet je er maar mee leven.... Het feit dat ik de Astrid Lindgren Memorial Award kreeg, is geweldig. Maar nog belangrijker vond ik het rapport van de twaalfkoppige jury die unaniem vertelde hoe ik strijd voer voor de belangen van het kind. Dat ik kinderen voor vol aanzie, dat ik opkom voor de outsider. Dat zijn de complimenten die erg veel betekenen. 

 

Het is de bekroning van wie je bent, meer nog dan van wat je bent. 

Precies. Zoals ik al zei: alles in mijn oeuvre is heel erg vervlochten met mijn eigen leven. Schrijven is uiteraard mijn beroep, maar het is nog veel, veel meer dan dat.

 

Je bent de man die jongeren warm maakt voor literatuur. Critici beweren ‘dat de jeugd niet meer leest’. Ben je het daarmee eens? 

Neen, absoluut niet. Ik had eens een Zoom-meeting met twee klassen in Rome, met leraressen en kinderen. Ze hadden mijn boeken gelezen en er iets rond voorbereid. Natuurlijk weet ik wel dat niet alle veertig kinderen even enthousiast op hun stoel zitten op zo’n moment. Maar je voelt dat het thema nog altijd met een behoorlijke ernst wordt aangepakt. Dat literatuur ertoe doet. We moeten ophouden met dat hele doemdenken en de zaak omkeren. Wijzen op wat er wel gebeurt, om anderen te stimuleren het voorbeeld te volgen. 

 

Hoe gebeurt dat het best, dat stimuleren? 

Zoals in Rome, eigenlijk. De leerkrachten zaten erbij als volwassenen, in interactie met de kinderen. Ze stelden geen vragen omdat kinderen er alleen maar slimmer van zouden worden. Ze praatten ook met mij over hoe ik een brood bak. Over het gewone leven. Dat is volgens mij de mooiste manier om kinderen enthousiast te maken voor literatuur: hen leren genieten zonder in de hoogdravende clichés te vervallen. 

 

Van schrijverschap wordt gezegd dat het een eenzaam beroep is. Ben jij de man die de stilte bewust opzoekt?

 Ja, en ik doe het steeds meer. Dat heb ik heel duidelijk gemerkt tijdens de felste periode van de coronacrisis, toen we echt in de lockdown zaten. Ik heb het geluk dat ik op een fijne plek woon in de stilte. Gedurende die lockdown vond ik het geweldig om helemaal in mijn nieuwe boek te kruipen. Misschien wordt dat met het verouderen alsmaar belangrijker. 

 

In je vroeger thuishaven Antwerpen werd je in 2006-2007 tot Stadsdichter verkozen. Was dat een uitlaatklep om je liefde voor de stad uit te drukken? 

Ik denk dat ik altijd een soort haat-liefdeverhouding heb gehad met de stad, alweer door dat labelen. Ik heb het er moeilijk mee als mensen na de eerste zin opmerken: ‘Hé, je bent niet van hier!’ Het is een klassieker, maar het irriteerde me na een tijdje. Dat ik na 25 of 30 jaar nog moest uitleggen dat ik mijn ‘g’ en mijn ‘h’ weleens omwisselde. Hetzelfde gebeurde ook als ik terug in mijn geboortestad Brugge kwam. Dan klonk ik plots Antwerps en was ik niet meer van hier. Maar goed: als stadsdichter heb ik aangegeven dat ik de stad wilde beleven en dat is toen mijn grote geluk geweest. In 2006- 2007 zijn er politiek heftige dingen gebeurd, de meningen waren heel erg gepolariseerd. Maar Antwerpen is me door dat stadsdichterschap toch nabijer geworden. 

 

Je roots liggen uiteraard in Brugge, dat zei je al. Koester je deze stad nog? 

Absoluut, en heel erg zelfs. Brugge heeft de naam braaf en stil te zijn. ‘We hebben het hier goed’, luidt het. Lang was Brugge mijn ideale maat, juist omdat ik de wereld te groot vond, maar na mijn achttiende wilde ik echt de overweldigende wereld in. 

 

Brugge heeft al eens de naam toeristenstad bij uitstek te zijn. Terecht? 

Neen. Ik ben de stad alleen maar op die manier gaan zien omdat andere mensen me zeiden dat het veel drukker was dan vroeger. Ik herinner me het helemaal niet zo omdat mijn tocht vanuit Sint-Kruis altijd dezelfde was. Ik fietste naar de bibliotheek aan het Beertje van de Loge, ter hoogte van het Jan van Eyckplein. De bib was pas nieuw. Ik kwam er graag. Ik fietste ook steevast naar het Gruuthusemuseum: da’s één van de plekken waar ik op mijn twaalfde in mijn eentje een hele middag kon vertoeven. De hoogtepunten van de collectie waren voor mij de muziekkamer, de kapel van waaruit je de kathedraal ziet en de marteltuigen. Het museum had een Wunderkammergehalte en dat vond ik fantastisch. Daarnaast hield ik er ook van om naar de Vesten te trekken, aan de molens. Ik hing er rond met klasgenoten of in mijn eentje. Er was ook een periode waarin ik daar stond te kussen, maar da’s een ander verhaal. In elk geval: voor mij is Brugge niet de toeristenstad. Ik leefde er een beetje onder, zeg maar, op een mooie manier. 

 

Jij bent de zevende in een rij van zeven zonen. Heb jij moeten knokken voor de brokken, of was het pad geëffend voor jou toen je opgroeide? 

Dat viel best mee. Ik mocht niet alles, maar moest ook niet knokken voor alles. Ik heb het gevoel dat mijn ouders het erg goed deden. Misschien zijn de verhalen van mijn broers anders, maar ik heb in elk geval niet moeten strijden om na twaalven te mogen thuiskomen als ik op stap ging. Hoe dan ook heeft het lang geduurd voor ik ben beginnen nadenken over het feit dat ik de jongste van zeven was. Ik beschouwde het niet als een belangrijk feit, de betekenis is pas later gekomen. 

 

Je hebt er een verhalenbundel over geschreven: Broere. 

‘Broere’ is eigenlijk ontstaan op verzoek van het Nieuw Wereldtijdschrift dat een column van mij wilde. Ik weigerde, omdat ik me geen columnist voel. Maar ik heb wel voorgesteld om verhalen te vertellen over hoe ik als jongste van zeven opgegroeid ben. Zo zijn die teksten maand na maand gegroeid en daarna in boekvorm verschenen. Daarmee is ook die betekenis ontstaan, over hoe je een bepaalde plek hebt binnen een familie. 

 

Je hebt als auteur een palmares van formaat opgebouwd. Je werk is in meerdere talen vertaald. Droomt Bart Moeyaert nog ergens van?  

Ik denk vooral na over wat ik eerst ga doen. Dat heeft met mijn leeftijd te maken en het besef dat mijn tijd aan het korten is. Er zijn een aantal ideeën die ik nog wil uitwerken. Ik geniet van stille periodes, ik schrijf gestaag verder, maar als er plotseling een uniek voorstel zou komen, ongepland, waardoor er een soort vonk overslaat, dan zou ik ermee aan de slag gaan. 

 

Wat is het advies dat jij aan een beginnend schrijver zou meegeven? Wat moet hij of zij vooral wel of niet doen? 

Dingen niet doen: dat vind ik een hele belangrijke. Ik denk dat de grote fout van deze tijd is dat er overal wordt gezegd hoe je dingen moet aanpakken. Je moet dit of dat voor het publiek doen, je moet denken aan je sociale media, je moet doen wat er van jou verlangd wordt. Als je daarin meegaat, word je mainstream. Terwijl ik van elk beginnend schrijver hoop dat die doordrongen is van de gedachte dat hij zichzelf moet zijn en blijven. Alleen dan krijg je een nieuwe stem die we nog niet gehoord hebben, die de tijd weergeeft. Waar we kunnen of moeten naar luisteren. Als je die koers blijft volgen, word je vroeg of laat opgemerkt, hoe moeilijk debuteren in deze tijden ook is.