Cultuurcentrum Brugge

Sammy Slabbinck 
collage artist - re-animator

A FOREST


Mijn werk is de puzzel die niet bestaat 


Ik heb een grote ‘hang’ naar alles uit de jaren ’50 en ’60. Het is begonnen met een verzameling meubels uit die periode. Ik schuimde rommelmarkten af en liet mijn oog vallen op tijdschriften van weleer. Het is alsof je in een teletijdmachine kruipt. Die foto’s en druktechnieken ademen een soort warmte en onschuld die mij heel erg raakt. Ik blader doorheen de magazines en laat mijn oog vallen op mensen, maar net zo goed op vliegtuigen of wasmachines. Als het beeld me iets zegt, hou ik het bewust bij.

Vergelijk mijn werk maar met de puzzel die niet bestaat: je hebt geen voorgesneden stukken, je moet ze zelf creëren. In het geval van de platenhoes voor Leonard Cohen was dat behoorlijk moeilijk, want ik had immens respect voor de man en wou niet zomaar aan zijn positie raken. Maar ik heb de schrik laten varen en heb voor het coverbeeld van zijn laatste album naar een compositie gezocht die aansloot bij de muziek.

Soms zijn er dagen dat ik ideeën in één trek gerealiseerd krijg. Andere dagen zit ik mijn kas op te fretten en voel ik me de grootste prutser van de wereld, die niets kan en er niets van terechtbrengt. Ik vermoed dat dat de frustratie is waar iedereen die creëert al eens mee kampt.


Brugge


Dit is de plek waar ik me thuis voel. Het is hier vrij ‘stil’, al vind ik dat de stad al een aardige evolutie heeft doorgemaakt. Er beweegt heel wat, er loopt jeugd op straat. Maar de core business van de stad blijft toerisme, en dat geeft Brugge haar typische karakter. Mijn favoriete plek is zonder twijfel het Minnewaterpark. Dat is een groene oase in het drukke toeristische deel van Brugge. In de zomer dient het als kader voor het immer gezellige Cactusfestival. Ik ben er bijzonder graag.

Mijn werk is een puzzel die niet bestaat 

 

Mijn vader zegt vaak dat ik in het verkeerde tijdperk geboren ben, ik heb een grote ‘hang’ naar alles uit de jaren ’50 en ’60. Het is begonnen met een verzameling meubels uit die periode. Ik schuimde rommelmarkten af en liet mijn oog vallen op tijdschriften van weleer. Het is alsof je in een teletijdmachine kruipt. Die foto’s en druktechnieken ademen een soort warmte en onschuld die mij heel erg raakt. Zo is het allemaal begonnen

 

Had je de intentie om iets met die magazines te doen? 

Helemaal niet. Ik kocht ze, bladerde erin, genoot ervan. Ooit heeft iemand geschreven dat ik een boontje heb voor Paris Match en Playboy, maar dat klopt niet echt. Het is de periode die me bovenal fascineert: de jaren ’50 tot midden jaren ’70. 

 

Maak je daar een gerichte selectie uit: gezichten of landschappen die je aanspreken? 

Zelfs daar denk ik niet echt over na. Ik blader doorheen die magazines en laat mijn oog vallen op mensen, maar evenzeer op vliegtuigen of wasmachines. Als het beeld me iets zegt, hou ik het bewust bij. Ik kan gewoon in een boek duiken over schelpen in alle vormen en maten en zo aan de slag gaan. 

 

Je werk wordt omschreven als ‘soms betoverend, soms beangstigend, maar altijd doorspekt met humor’. Hoe belangrijk is humor voor jou? 

Vroeger was dat prominenter aanwezig dan nu. Alles begint in wezen met een idee en aan dat idee kan al eens een knipoog vasthangen. Maar het is voor mijn geen absolute vereiste in elk werk dat ik maak. 

 

De aanpak heeft je alvast geen windeieren gelegd. Je mocht zelfs de cover van Leonard Cohens laatste plaat ontwerpen. Had je dat ooit verwacht? 

Natuurlijk niet. Ik was al fan van Cohen sinds mijn zestiende of zo. Hij belandde bij mij toen hij al erg oud was. Zijn zoon Adam had een aantal zaken in beheer genomen, zoals het artwork van zijn albums. Adam is bijzonder actief op Instagram en had al heel wat van mijn dingen geliket. Daarvoor heb ik ‘m met een bericht eens persoonlijk bedankt en zo is de bal aan het rollen gegaan. Een week later kreeg ik de vraag of ik de cover voor de volgende plaat van zijn vader wou ontwerpen. 

 

Kreeg je carte blanche voor de opdracht? 

Neen. Ik kreeg de foto aangereikt die op de cover moest komen, van Leonard met de sigaret in de hand. Hij had ooit gezworen dat, als hij 80 of zo werd, hij zou herbeginnen met roken. Adam heeft ‘m dus met die sigaret geportretteerd en ik mocht op mijn beurt met het beeld aan de slag. 

 

Hoe begin je in godsnaam aan zoiets? 

Zoeken, zoeken en nog eens zoeken. Dat is wat ik altijd doe. Ik vergelijk mijn werk vaak met de puzzel die niet bestaat: je hebt geen voorgesneden stukken, je moet ze zelf creëren. In het geval van Cohen was dat behoorlijk moeilijk, want ik had enorm respect voor de man en wou niet zomaar aan zijn positie raken. Maar ik heb de schrik toch laten varen en heb naar een compositie gezocht die aansloot bij de muziek. Ik had een paar songs beluisterd en het was meteen duidelijk dat het album bijzonder ‘dark’ zou worden. Dan moet je niet afkomen met een frivool plaatje en veel kleuren. Ik heb een geschikte manier gezocht om de foto in een sober kader te steken. 

 

Is dat moeilijk, die weg afleggen van één foto tot aan het eindresultaat? Kom je altijd uit waar je wil uitkomen? 

Dat verschilt van dag tot dag. Soms zijn er dagen dat ik ideeën in één trek gerealiseerd krijg. Andere dagen zit ik ‘mijn kas op te fretten’ en voel ik me de grootste prutser van de wereld, die niets kan en er niets van terechtbrengt. Ik vermoed dat dat de frustratie is waar iedereen die creëert al eens mee kampt. Het publiek ziet het eindresultaat, maar de tussenstappen en het gevloek hebben ze niet ervaren. 

 

Laat je mensen weleens oordelen, terwijl je aan een werk bezig bent? 

Eigenlijk niet: ik ben geen tekenaar, maak geen schetsen. Tijdens al die tussenstappen ben ik liefst solitair bezig, hak ik knopen door in mijn eigen hoofd. Soms is het ook goed om een werk te laten rusten en er een dag later met frisse blik naar te kijken. Dan ben je even uit de tunnelvisie verlost, zie je foutjes of onzorgvuldigheden die je eerder niet zag. Een wit randje hier, een minder evenwichtige compositie daar. Het heeft met gevoel en detail te maken: die dingen zijn elke dag anders. 

 

Is jouw werk een verlengstuk van je studies? 

Ik heb kunstwetenschappen gestudeerd: heel veel theorie dus, en geen praktijk. Als jonge gast had ik ook geen droomjob of zo. Dat was best wel frustrerend. Ik kom uit een bijzonder artistiek nest maar had nooit het gevoel dat dat iets voor mij was. Waardoor je op de duur wat doelloos rondloopt, allerhande dingen probeert en pas veel later landt. Ik was al een stuk in de dertig toen ik dingen begon te maken. Ik moet ook wel toegeven dat ik me in het begin vaak verlamd of geremd voelde. Je begint aan iets, kijkt op naar voorbeelden en denkt dat je er niets van bakt. Zoals het jongetje dat gitaar leert spelen, kijkt naar Jimi Hendrix en besluit: dit lukt me nooit. Ook ik was naar mijn gevoel omringd door talent waaraan ik niet kon tippen. Het duurde een poos voor ik dat kon loslaten. 

 

Knippen en plakken: is dat nu een analoog of een digitaal verhaal? 

Beide, maar in wezen begint het altijd weer in die magazines. Daar haal ik knipsels uit waarmee ik begin. Vlot het niet zoals ik het wil, dan wordt er ingescand en digitaal verder gewerkt. Het doel heiligt de middelen, maar ik ben geen jukebox die draait op verzoek, ik wil vrijheid in mijn creativiteit hebben. Daardoor is mijn werk over de jaren ook wel geëvolueerd. 

 

In welke zin? 

De verfijning is vooral toegenomen. Composities maken: dat doe ik steeds instinctief. Ik heb door de jaren heen meer oog voor subtiliteit en schaal gekregen. Je moet weten dat ik een erg ongeduldige persoon ben die liefst richting eindresultaat werkt. Het moet vooruitgaan. Maar zelfs in dat proces durf ik nu al wat gas terugnemen. De ervaring is de beste leerschool, je hebt steeds meer bagage en kunt je technieken verfijnen. 

 

Hoe belangrijk is je thuisstad Brugge voor jou? 

De stad bepaalt mijn werk niet maar het is wel de plek waar ik me thuis voel. Dat had ik destijds niet toen ik in Gent verbleef. Van nature ben ik honkvast, mijn herinneringen hangen hier en ik koester ze wel. Maar ik zou mijn werk net zo goed in Timboektoe kunnen realiseren. Ik woon graag in Brugge omdat het er rustig is. 

 

En als je er een hotspot moet uitkiezen? Je favoriete plek? Wat wordt het dan? 

Zonder twijfel het Minnewaterpark. Dat is een groene oase in het drukke toeristische deel van Brugge. In de zomer dient het als kader voor het immer gezellige Cactusfestival. Ik ben er bijzonder graag. 

 

Brugge is een stad met een dorps karakter, wordt weleens gezegd. 

Dat klopt. Het is hier vrij stil, al vind ik dat de stad een aardige evolutie heeft doorgemaakt. Er beweegt heel wat, er loopt jeugd op straat. Maar de core business van de stad blijft toerisme, en dat geeft Brugge haar typische karakter. Ergens is het zonde dat we hier geen hogere kunstopleidingen hebben: die studenten doen de stad leven, veroorzaken brain influx, doen ook horeca floreren. Hier gaan studenten op achttien jaar meestal het geluk elders zoeken, in Gent of verder, en ze komen bij wijze van spreken 10 jaar later terug om zich met een gezin te settelen. 

 

Zie je jezelf ooit nog vertrekken uit de stad, of blijf je hier hangen? 

Ik denk wel dat ik blijf. Mijn familie woont hier, mijn ouders ook: het is leuk om te kunnen langsgaan voor een kop koffie en een babbel. In de Verenigde Staten vinden mensen het niet erg om een paar duizend kilometer te rijden om familie te kunnen zien. Zelf kan ik me dat niet inbeelden. Dichtbij is best wel leuk. Het enige wat ik graag zou achterlaten, is het druilerige weer. Maar verhuizen betekent sowieso herstarten, en zelfs in de zon is dat een hele klus. 

 

Bruggeling zijn is dus oké voor jou. 

Uiteraard, en daarnaast vind ik het belangrijk dat ik veel kan reizen. Dat doe ik graag: weggaan en terugkeren. Het is altijd fijn om hier terug te zijn.